De rekensom van kinderalimentatie is voor veel scheidende ouders een lastige opgave. De berekening is namelijk van een aantal factoren afhankelijk, die per persoon en situatie verschillen. De vaststelling van de kinderalimentatie is terug te brengen naar een overzicht van zes stappen. Je leest het in dit stappenplan welke dat zijn.
Stap 1. Netto besteedbaar inkomen
Het netto besteedbaar gezinsinkomen dat als grondslag dient voor de bepaling van de kosten van de kinderen, bestaat in ieder geval uit het netto besteedbaar inkomen van beide partners, zoals vóór de scheiding. Het bruto jaarinkomen wordt omgerekend naar een netto maandinkomen (jaarinkomen delen door twaalf) en verhoogd met variabele loonbestanddelen als vakantiegeld, 13e maand et cetera.
Fiscale gevolgen, inkomen uit arbeid en eigen vermogen
Bij deze berekening worden eventuele fiscale gevolgen vanwege een auto van de zaak of een eigen woning worden buiten beschouwing gelaten. Naast het inkomen uit arbeid wordt ook inkomen uit eventueel vermogen meegenomen in het vaststellen van het netto besteedbaar gezinsinkomen.
Heffingskortingen, recht op kinderbijslag en kindgebonden budget
De heffingskortingen waar de ouders tijdens het huwelijk recht op hadden, moeten ook betrokken worden bij het bepalen van het netto besteedbaar gezinsinkomen, net als het recht op kinderbijslag en een eventueel recht op kindgebonden budget. Andere toeslagen worden niet opgeteld bij het inkomen.
Stap 2. Kosten kinderen en eigen aandeel ouders
Ouders besteden een bepaald percentage van het netto besteedbaar gezinsinkomen aan hun kinderen. Uit onderzoek van het CBS is gebleken dat naarmate er meer kinderen tot het huishouden behoren, de totale kosten van de kinderen weliswaar stijgen maar dat de gemiddelde kosten per kind dalen.
Deze percentages bedragen sinds 1 januari 2006 voor 1, 2, 3 en 4 kind(eren) respectievelijk 17%, 26%, 33% en 40% van het gezinsinkomen. Het gezinsinkomen wordt vaak gemaximeerd op €6.000,00. Dit wordt ‘kosten van kinderen’ genoemd. Van de kosten van kinderen wordt een deel betaald door de kinderbijslag. Wat resteert is het eigen aandeel van de ouders.
Stap 3. Draagkracht van beide ouders
In de berekening wordt gebruik gemaakt van een draagkrachttabel. Deze zorgt voor gelijke verdeling tussen beide ouders van de volgende redelijke kosten van levensonderhoud van de onderhoudsplichtige (januari 2021):
- redelijke netto woonlasten van 30% van het netto inkomen (forfaitair)
- kosten van levensonderhoud
Naast de behoefte van de kinderen moet ook gekeken worden naar de draagkracht van de ouders. Bij de berekening van de draagkracht van de ouders gaat het om de inkomenssituatie na scheiding.
Toeslagen en heffingskortingen
Dit inkomen wijkt door gewijzigde fiscale omstandigheden vaak af van het netto besteedbaar inkomen van vóór de scheiding. Eén of beide ouders hebben na scheiding vaak recht op kindgebonden budget.
Daarnaast kan er mogelijk recht zijn op de inkomensafhankelijke combinatiekorting of kunnen de hoogte van heffingskortingen veranderen door de gewijzigde situatie.
Stap 4. Draagkrachtvergelijking
De koppeling van het eigen aandeel van beide ouders aan hun draagkracht heet een draagkrachtvergelijking. De vastgestelde draagkracht bepaalt de verdeling van de berekende kosten van de kinderen tussen ouders en de bijbehorende alimentatie. Als de gezamenlijke draagkracht lager is dan het vastgestelde eigen aandeel van de ouders, dan draagt de betrokken ouder bij tot de grens van zijn of haar draagkracht. Als de gezamenlijke draagkracht de behoefte overstijgt dan dragen de ouders naar rato van hun draagkracht bij aan de behoefte.
Stap 5. Zorgkorting
De richtlijn voor het vaststellen van alimentatie gaat ervan uit dat het hoofdverblijf van het kind is bij de ouder waar het kind staat ingeschreven (Basisregistratie Personen). Die ouder is gerechtigd tot kinderalimentatie. De ouder waar de kinderen staan ingeschreven betaalt in beginsel de kindgebonden kosten zoals kleding, kapper, et cetera (niet zijnde verblijfkosten).
Zorgkorting toepassen
Indien de draagkracht gelijk of groter is dan het eigen aandeel van de ouders kan de zogenaamde zorgkorting worden toegepast. De ‘niet-verzorgende ouder’ draagt door diens omgang met de kinderen reeds bij in de kosten. Het zou hierdoor niet reëel zijn dat de volledige onderhoudsbijdrage als kinderalimentatie naar de andere ouder zou gaan. De niet-verzorgende ouder kan de zorgkorting in mindering brengen op de uiteindelijk bij te dragen onderhoudsbijdrage.
De zorgkorting bedraagt meestal 15%, 25% of 35% van het eigen aandeel van de ouders (kosten van kinderen – kinderbijslag), afhankelijk van het gemiddelde aantal dagen per week dat de niet-verzorgende ouder voor de kinderen zorgt: respectievelijk 1, 2 of 3. Indien er sprake is van structurele zorg van minder dan 1 dag per week, mag er uit worden gegaan van een zorgkorting van 5%.
Stap 6. Aanvaardbaarheidstoets
Als de uitkomst van de berekening leidt tot een aantoonbaar onaanvaardbare situatie kan een aanvaardbaarheidstoets uitgevoerd worden. De onderhoudsplichtige ouder moet in dat geval stellen en aannemelijk maken waarom het betalen van de onderhoudsbijdrage niet mogelijk is. Dit kan voorkomen als er sprake is van een sterke daling van het inkomen. Ook kan dit voorkomen als deze ouder bijvoorbeeld voormalige gemeenschapsschulden voor zijn rekening neemt waardoor zijn ruimte om bij te dragen wordt beperkt. Een rechter zal hierbij eventueel verwijtbaar gedrag in betrekken.
Co-ouderschap
De richtlijn voor het vaststellen van kinderalimentatie geeft geen regeling voor co-ouderschap. Als partijen in onderling overleg scheiden is het mogelijk kinderalimentatie vast te stellen op basis van co-ouderschap. Hierbij kan, indien dat wenselijk is, ook een kinderrekening voor kindgebonden kosten worden betrokken.
Heb je vragen over je situatie?
Bovenstaand stappenplan is ook beschikbaar in de vorm van een download: ‘Kinderalimentatie in zes stappen‘. Heb je vragen over kinderalimentatie of de berekening hiervan? Neem dan contact met me op, ik help je graag.